zondag 2 maart 2008

EERBIED VOOR GOD

Elk van Gods geboden is vol heil voor de oprechten. Vrijgekochte zondaren, die door het geloof met Christus verenigd zijn, worden door de Geest wederomgeboren, om vruchten der bekering voort te brengen. God wil de echtheid van het geloof aan het licht brengen in de weg van het vruchtdragen. Dit is onlosmakelijk gehecht aan de droefheid naar God. De ware, vrijmoedige, onbewimpelde droefheid is zelf een deel van de bekering. Door de geboden te zoeken en te doen brengen wij de ware orde aan het licht. Het leven der gehoorzaamheid is niet zwaar. God schènkt bekering in de lijn van Zijn geboden. Wie het geloof echter inkort, wie met een geloof-zonder-bekering het Koninkrijk Gods zoekt te beërven, vergist zich.

Wat behoort er tot de bekering? Is het alleen maar de vreugde in God? Nee, tot de ware bekering behoort àlles wat Gods geboden aan ons bewerken, zij bewerken immers droefheid én vreugde tegelijkertijd. Waarom? De bekering is een afsterving van de oude mens. Het gebod laat ons onze missers zien. Hierdoor ontstaat droefheid dat wij geboren verbondsbrekers zijn.

Tegelijkertijd is er het andere, de vreugde in Christus, vanwege de liefde tot Hem en tot Zijn geboden. Wij leren God te erkennen als de Verhevene. Wie Hem bedoelt, beseft: God is het waard om liefde te ontvangen omwille van Hemzelf. Het ligt vast in Christus' offer. Het goede leven is voorbereid, opdat wij die ons schijnleven verloren hebben, daarin zouden wandelen. Hier komen de geboden ons te hulp. Waarom? Zijn gebod is liefde, en het is de vreugde der Wet die de zalige hoop wekt. De hoop is tot steun voor het geloof. God verzekert ons hiermee van de eeuwige weg, van het recht waarin wij staan. Wij kunnen ook nooit teveel de gerechtigheid zoeken.

Uit het gebod vloeit zowel droefheid als vreugde voort. Beiden geschieden tegelijk, want het is als het ware één beweging. Wanneer de oude mens afsterft, wordt de liefde tot het gebod tegelijkertijd sterker. Maar het omgekeerde kan ook gezegd worden. Wanneer de nieuwe mens opstaat, wordt de droefheid over de zonde sterker. Mensen worden een leegte gewaar bij zichzelf. Dit afsterven, deze droefheid is ontzettend, toch willen degenen die tot God bekeerd zijn deze niet meer missen. Omgekeerd geldt dat de vreugde evenmin afwezig is. Met smeking en geween keert Sions volk getroost en vredig terug tot God. Wie kan dat verstaan? In het spoor van de geboden komt het goede, gezegende en zegenrijke leven tot uiting. De vreugde der Wet laat zich zien. Het gebod spreekt vriendelijk, het gebod onderstreept het goede, het normale en het rechtmatige wat door Christus is vervuld geworden. Tegenover het woeden van duivel, zonde en verleiding blijft Gods volk staan, ook al worden ze soms bijna vernietigd op de aarde. Aangevochten gelovigen hadden door genade al een nieuwe gezindheid ontvangen. Maar nu geeft de Wet des Geestes (denk aan Sinaï en Pinksteren) een krachtige bevestiging van het heil aan degenen die doorgeleid en voortgeleid worden op de weg des heils. Een Godvrezende is wel klein en veracht, maar hij is niet van zijn stuk te brengen, want hij dient een precies God. Zalig worden is niet zozeer een 'mogen', maar het is -veeleer- een Goddelijk, heilig 'moeten' geworden.

De 20e eeuwse theoloog Oepke Noordmans schrijft ergens dat heiligheid alleen daar is waar de zonden vergeven zijn. Op een andere keer schreef hij dat de vraag te weinig gesteld wordt naar wat geòòrloofd is. Je kunt dan zeker zeggen, dunkt me, dat het gebedsleven gaat kwijnen, bij gevolg. Wie echter bij het beheersen van de kwade uitwassen blijft stilstaan, komt niet terecht bij de bron. Waarom? Het is toch allereerst nodig om onze zonden te bedenken, om vergeving te zoeken in Christus, en bidden om levensvernieuwing door Geestesleiding. Hiertoe laat God ons Zijn gebod inprenten. De wettische mens miskent dit, hij probeert goed te doen in eigen ogen, hij mist de kracht.

Ongetwijfeld is één van de zonden van Gods volk in deze tijd dat de absolute geldigheid van het goede weinig leeft in de gedachten. Dit komt dunkt me doordat de Heilige Geest, buiten Zijn toeleidende werkingen om, maar weinig geëerd wordt als Goddelijke Persoon. Doorgaans houdt de prediking op bij de Geest Die overtuigt, Die het geloof werkt, en Die Christus verheerlijkt. De trinitarische verkondiging van Vader, Zoon en Heilige Geest (Drieëenheid) heeft ten onrechte plaatsgemaakt voor een christomonistische prediking (alleen Christus). Echter wie de Heilige Geest mist, vergeet de geboden. Maar de praktijk wijst uit dat het loslaten van het heilige bepaald niet bijdraagt aan de levensvreugde en aan de levensernst. God waarschuwt Zijn volk voor een dodelijk gevaar. De mens der wetteloosheid weet met zijn ingebeelde vrijheid geen raad. De vrucht des Geestes is concreet: liefde, blijdschap, vrede, enz. Tegen de zodanigen is de wet niet. Indien wij door de Geest leven, laat ons ook door de Geest wandelen. Er is kwaad, er is verval, er is verzoeking, er is dwaling. Maar God laat Zich niet bespotten. Wat de mens zaait, zal hij ook maaien. Nu begrijpen wij dat wat deugt helemaal niet iets vreemds is, integendeel.

Bekeerde zielen oefenen zich door vreugde en droefheid, tot Godzaligheid. Daar ligt alles in. De vreugde der Wet is de werkelijkheid, het is concrete vreugde. Deze vreugd is, in het kader van het 3e gebod: de eerbied. Eerbied komt niet 'bij' het leven, maar eerbied is leven. Eerbiedig leven betekent een heilige afstand bewaren. We moeten de eerbied voor het heilige bewaren. Eerbied is ook: hoop. God geeft in het derde gebod de belofte van het onmiskenbare en ontwijfelbare heilgenot. Dit heeft ook een andere kant:

Het dreigende van dit gebod is: geen oneerbiedige spotter, vloeker, zal het Koninkrijk beërven. Vandaar de oproep tot bekering. De bekering is de weg terug tot de zaligheid die het doeleinde is van de weg van God in Christus, van de schepping tot goede werken, van de voorbestemming, van het geloof, van de orde. Wie op dit alles let, bemerkt dat de bekering een groot werk is. Het goddeloze, egoïstische leven kan niet worden voortgezet, integendeel, we hebben ons bekeerd. Dat wil zeggen: de brug is achter ons opgehaald. Wat een ding! En nu maar dapper het kwade haten en het goede aanhangen. Het zal nog gaan ook! Door Hem alleen, in de weg van het geloof, omwille van het bloed des verbonds. Dit is het leven der dankbaarheid. Dat onze wegen gericht werden naar het gebod, om het te repeteren!

Ds. H. Oussoren


[Een korte schets over Zondag 36 van de Heidelbergse Catechismus; samenvatting: 1. het zwaarste ongenoegen (wegens een bedroevende leegte); 2. het hoogste genoegen (wegens een begerenswaardige toewijding).]

Geen opmerkingen: