MATIGE VERSIERING
Matige versiering - wat is dat? Bekend is de vraag welke versiering voor iemand geoorloofd is. Hoeveel en wat voor ringen, kettinkjes, armbanden? Het antwoord is: wees matig. Maar wat betekent matig? Is overdaad de standaardmaat in deze tijd? Of moeten alle mensen zich houden aan een gemiddelde versiering die voor iedereen gelijk is? Deze gelijkschakeling begon in de 16e eeuw te heersen in het moderne stadsleven. Het sieraad werd ontdaan van zijn betekenis, en het is verlaagd tot pure handelswaar. Dit is geen goede ontwikkeling, want echt sieraad is bedoeld om te laten zien wie je bent en waar je staat.
Of moeten we nog een stap verder, door alle sier te verfoeien? Dit laatste zien we gebeuren bij allerlei communistische sekten. Sierloosheid ging heersen. Maar een communistische staatsleider die in een kaal trainingspak rondbanjert, is toch een blamage voor de man, voor het gezag en voor het land! Dit heeft echt niets met eenvoud te maken, want er schuilt minachting in voor het geschapene. Dit is ook eigen aan geestdrijvers en dwepers die zichzelf opwerken naar een ideologische hoogte. Tevergeefs trachten zij op te klimmen naar 'geestelijkheid' door middel van minachting voor het aardse. Ook die weg loopt dood.
Hoe dan wel? Sieraden zijn matig, omdat zij te maken hebben met de maat van ons bezit, dat wil zeggen: onze grond, ons vee, onze stand. Het verschil in sieraden toont onze maat aan. De maat heeft te maken met de veestapel en met de grond die je bezit. Wie een haardstede bewoont is op een of andere manier herkenbaar. Wie 80 bunder kleigrond bezit is misschien in zijn uiterlijk nauwelijks te onderscheiden van wie zeggenschap heeft over 20 bunders, behalve dat het verschil te zien is in een klein sieraad dat iemand draagt. Sieraad heeft niet alleen te maken met bezit, maar ook met stand en lidmaatschap. Een gedoopte jongeman die tot lidmaat bevestigd is, draagt een zakhorloge. Zo draagt hij het sieraad van zijn lidmaatschap. Een meisje gaat dan een Bijbeltje dragen met een zilveren of koperen slotje, naar vermogen. Zo'n sieraad beantwoordt aan de stand van een belijdende lidmate. Een bruid is als bruid herkenbaar. In een tijd van rouw zijn mensen anders getekend in hun kleding, enz.
Wat spreekt er nu uit het feit dat familieleden en bekenden van Job hem geld en sieraden kwamen brengen? (Job 42: 11). Zij belijden daarmee dat Job weer een aanzienlijk man is. Zij wensen hem geluk met zijn vermeerderde bezit, en daar horen 'matige', dat wil zeggen: bijpassende geschenken bij. De sieraden behoren dus bij de maat van het bezit, en bij de maat van de levensstand, overeenkomstig de gewoonte van een streek, een volk of een stand in de samenleving. Het is moeilijk om dit goed te onderkennen. Maar het is onmisbaar voor het verstaan van de bedoeling ervan.
Overal geldt een zekere maat voor. Dit geldt natuurlijk ook voor de cadeaus, want die hebben ook een maat, net als de feestjes. Houden we ons aan de maat, dan zal de maat ons bewaren. Het is niet voldoende om de tering naar de nering te zetten, want er moet ook gekeken worden naar stand en maat in het leven. Verachten we de maat, dan verzanden we in verslindende maatloosheid, of we verliezen de diepe vreugde. Spreekt onze sier geen duidelijke taal meer, dan verliezen we het contact met de werkelijkheid, we kunnen dan ook ons verdriet niet goed uiten.
Wat zijn de goede gewoonten ver geweken. Wat een vreemde tijd beleven wij. Wie de maat vergeet vindt het rechte levensspoor niet met behulp van discussies terug, want de waarheid ligt nu eenmaal niet in het midden, want de mens wordt nooit middelmatig. De op drift geraakte mens is niet de maat van alle dingen, maar de mensen moeten terug naar hun voorgegeven maat. Wat zou het veel vruchteloos en onstichtelijk debat schelen. Bovendien, wat zouden we ons leven herkennen in verband met onze roeping van Godswege, als we onze plaats kennen.
Sieraden scheppen geen verwarring maar geven juist inzicht, want de aanwezigheid of afwezigheid van matige versiering bij een mens spreekt boekdelen. Wij lezen daaruit af: de maat van het geluk of het ongeluk wat de mensen getroffen heeft. Wij miskennen niet onze gaven, door matige versiering te verbieden. Wij verkwanselen niet ons bezit, door ijdele pronkzucht, maar wij belijden de Heere door het sieraad dat wij hechten aan Zijn gaven in ons leven en in het leven van anderen. Al met al, wij komen weer oog in oog te staan met het erfdeel dat aan ieder is toebedeeld. Maar wie de band met het leven doorsnijdt raakt op drift in liberale wateren, door naast de schoenen te lopen, of – anderzijds - door een kaalgeplukte gelijkheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten