DE ERFENIS VAN PROF. A. DE REUVER
Wat laat prof. A. de Reuver achter? En wat is er met de theologie gaande? Rond het afscheid van de Utrechtse hoogleraar dr. A. de Reuver, 30 mei 2007, bleek dat Gereformeerde Godgeleerdheid bezig is zichzelf op te eten. De Reuvers hoogleraarspost wordt gehalveerd. Parttime hoogleraarschappen zijn in deze vluchtige tijd mode, en een kunstmatige kostenberekening is snel gemaakt. Doch even kunstmatig is het antwoord van mensen die menen dat voortgang probleemloos gegarandeerd wordt door een extra collecte voor een leerstoelfonds. Wat in veertien jaar is verspeeld aan theologie is natuurlijk niet met twee collecten goed te maken.
Hoe komt het dat de theologie zichzelf in haar publieke statuur steeds overbodiger maakt? Gaat dit buiten De Reuver om, of is De Reuver hier zelf mede debet aan? Op het eerste gehoor zouden wij professor De Reuver niet in verband brengen met verval. Immers hij is wel ter tale, en heeft door woord en geschrift velen, ook eenvoudigen, weten aan te spreken. Het is bekend dat hij moeilijke dingen eenvoudig brengt, alleen al door zijn woordspelingen en rijmconstructies pakt hij de aandacht van lezer en hoorder.
Bij het afscheid verscheen een bundel opstellen onder de titel Kerk rond het heilgeheim. Dat een vertrekkende hoogleraar geprezen moet worden, zal waar zijn. Nog nooit heb ik echter een vriendenbundel gezien waarin zoveel persoonsverheerlijking voorkomt. De persoon van De Reuver wordt eenvoudigweg zalig verklaard, en dat gebeurt door verschillende schrijvers telkens opnieuw, terwijl hij nog niet in de verheffing van de Jordaan heeft gestaan. De Reuver wordt buitengewoon bewierookt. Ik kan mij niet voorstellen dat de hooggeleerde broeder hier blij mee is. De kruistheologie strookt niet met de grenzenloze vleierij die hem ten deel valt. Toch heeft De Reuver het er zelf naar gemaakt door zijn optreden dat bijzonder autocratisch is naar verleden en heden toe, zoals uit zijn afscheidsoratie blijkt.
De kring van bewonderaars wordt er niet moe van om te betogen dat De Reuver in werkelijkheid een ideale positie inneemt. Hij is in geen vakje te plaatsen, behoort wel overal bij, hij staat in het midden. Alle anderen zijn aan hun vakjes gekluisterd, maar gelukkig staan die allemaal rond De Reuver heen gegroepeerd, want De Reuver speelt een bemiddelende rol in het midden, en hij gelooft in dialoog.
De kernvraag die echter niet beantwoord wordt, luidt: Maar waar ligt het gevierde 'midden' dan? Met andere woorden: Waar staat De Reuver zelf? Staat hij nergens omdat hij voortdurend autocratisch onderweg is, dan komt vervolgens de vraag boven waar de route ligt, en waar De Reuver heengaat. Het ziet er niet naar uit dat zijn bewonderaars hier al over nagedacht hebben, en daar heeft De Reuver het zelf naar gemaakt. Zijn autocratische optreden is kennelijk inspirerend van aard.
De Reuver wordt doorgaans afgeschilderd als een ideale onzijdige en tegelijk alzijdige, dialogiserende bemiddelaar zonder index en degen, zonder verwerping van dwalingen. Hij noemt zich een gereformeerd mens, maar dat is wat anders dan een gereformeerde belijder! De geloofseed van de Nederlanden is bij hem slechts een deel van een erfgoed, een schat, een voorraad waar de universele spirituele christenmens volgens hem uit leeft. Dit heeft tot gevolg dat de theologie van De Reuver een irenische gemeentetheologie is die zichzelf opeet. De Reformatie hield zich niet met zichzelf bezig, om eigen schatten op te eten, maar de vaderen waren bezig met reformeren. Dit het verschil met De Reuver.
Het bemiddelingssyndroom van De Reuver drijft hem er gemakkelijk toe om de geschiedenis te herinterpreteren. Hij geeft hiervan een kwalijk bewijs in zijn afscheidsoratie, die gaat over 'Geloven in liefde'. Dit is een vreemd, dubbelzinnig opschrift. Geloven is geloven in God. En wij betrachten de waarheid in liefde. Ik mis in de oratie ook dat de liefde is dat wij wandelen naar Gods geboden. De Reuver maakt twee fouten: hij verinnerlijkt het gebod, en vervolgens is zijn spirituele irenisme het ijzer om de oude orde te breken. Doch dit nu ter zijde.
In de oratie maakt hij, in het evaluerende slotgedeelte, een aantal vreemde, eigenwillige toepassingen naar aanleiding van een onderwijzend boekje, dat in 1895 in de kerktoren van Boskoop werd ontdekt. Het is een kostelijk geschrift van iemand die waarschijnlijk stamt uit de kring van de 'Moderne Devotie' van Thomas à Kempis, en die kennelijk van Luther heeft vernomen. Het boekje gaat over geloof, genade en Gods liefde, en het waarschuwt tegen ongeloof en liefde der wereld. Hieruit blijkt dat in Holland voor 1566 al het evangelie in reformatorische zin werd verbreid en beleden. Ook uit het verdere van deze vondst is globaal iets meer bekend geworden over de inhoud van bij voorbeeld de hagepreek, ook wel 'geuzenpreek' genoemd.
Terwijl het Boskoopse boekje in werkelijkheid stamt uit een tijd dat onze vaderen het lutheranisme gaandeweg achter zich lieten en tot volksreformatie kwamen in gereformeerde zin, doet De Reuver voorkomen alsof dit oude boekje een bemiddelend geschrift is dat een hogere eenheid vertegenwoordigt. In onze huidige termen gesproken zou het erop neer komen dat het Boskoopse geschrift de lezers opheft uit hun tradities naar een hogere, plurale 'eenheid' van devoten, lutheranen en calvinisten. Die eenheid is volgens De Reuver irenisch, interconfessioneel, spiritueel, universeel. Om het kader hiervan aan te duiden heeft De Reuver de huidige plurale context broodnodig. We zien de contouren van de totalitaire gelijkheidsstaat verrijzen, en we merken aan De Reuvers betoog niet dat pluralisme een kwaad is.
De Reuver is er niet voor teruggeschrokken om dit klassiek-kerkelijke onderwijs dat inhoudelijk in verband staat met conventikels en hagepreken, op twéé manieren te vertekenen. In de eerste plaats doet hij dat doordat hij dit onderwijs ten onrechte vereenzelvigt met zijn concept van universele spiritualiteit. Dit is een a-historische toepassing van hem. Immers de christelijke spiritualistische stroming van dialogiserende, irenische en liefhebbende mensen kwam ook in de 16e eeuw in allerlei vormen voor, maar het klassieke Boskoopse boekje is geen 'bemiddelend' geschrift in de richting van allerlei devoten, lutheranen en calvinisten in een plurale context. Stel je voor dat er in de toren van Houten ooit een ingemetselde preek van ds. J. van der Haar wordt ontdekt waarin naast Bijbelteksten ook citaten voorkomen van Clairvaux, à Kempis, Luther, Calvijn, Teellinck, Da Costa, Kohlbrugge, Hoedemaker en Spurgeon, wie zou dan opeens kunnen beweren dat die gevonden preek ons nodigt tot spirituele eenheid in een plurale context? Dit is fnuikend voor de bestaande geloofseed, het is vernietigend voor de Nederlandse geloofsleer, het breekt de vaderlandse kerk der eeuwen open, het geeft de vrije hand aan geestdrijverig irenisme. In de 16e eeuw wemelde het van dit soort vage stromingen. De richting waarin De Reuver de kerk wil meenemen bestond al wel in de 16e eeuw, doch werd niet gedeeld door onze Hollandse vaderen.
Door zijn tendentieuze, autocratische evaluatie geeft De Reuver te kennen dat hij zelf een voorvechter is van religie in een hedendaagse plurale context, daarmee breekt hij de volksreformatie af. Dat was echter in de 16e eeuw niet aan de orde, integendeel. Het gewest Holland was niet bezig met integratie en bemiddeling, maar met volksreformatie, die al in 1572 beslag zou krijgen. Volksreformatie is klassiek, de publieke eredienst werd van binnenuit gezond gemaakt, het oude gezag werd geëerd, en nieuwe overheersing werd tegengestaan als zijnde in strijd met het oude landrecht. Goede dingen van Luther en van de devoten, en verder van wie ook, werden niet overboord gezet, maar zij staan in onze eigen geloofsverwoording te lezen ter omschrijving van de Nederlandse geloofseed.
We hebben aan De Reuver verspeeld sinds hij zich in de jaren-'90 opwierp als verdediger van de onveranderde (lutherse) belijdenis van Augsburg. Ik herinner mij dat hij in die tijd betoogde dat hij kon sterven met dat geschrift. Dit betekent: als De Reuver maar ergens mee leven en sterven kan, dan komen alle bestaande Nederlandse geloofseden die de dwaling verwerpen te vervallen, en geldt De Reuvers geloof in dialoog voortaan als bindende wet voor allen. De Reuver heeft een onderweg-kerk opgericht. Hij keert zich tegen geloofseed, tucht, index en volksvroomheid. En dan kiest hij vervolgens voor dialoog, ontmoeting, irenisme, en -niet te vergeten- 18-e eeuws Kantiaans idealisme. De Reuver spreekt nu immers de taal van de moderne salon. Hoor maar: 'de waarheid heeft niemand privé in bezit'. Kan het schokkender? Als wij niet de waarheid in bezit hebben, wat hebben wij dan wel in bezit? De Schrift beveelt ons te houden wat wij hebben opdat onze kroon door niemand weggenomen wordt. Vervolgens ventileert hij een Kantiaanse praktische wenk: 'Wie Hem, Die de waarheid in persoon is, vindt, weet zich door Hem gevonden.' Welnu, het is deze moderne twéédeling, door De Reuver aangebracht, die zijn hoogleraarspost steeds overbodiger maakt.
De Reuver heeft de eenduidige klassieke christelijke geloofsleer ten onrechte ingeruild voor een geconstrueerde eigentijdse gemeentetheologie. Dat de Utrechtse theologie zo wel kan gaan inkrimpen is duidelijk. Immers een praktisch-pastorale begeleiding kunnen mensen onderweg ook wel ontvangen van een onopgeleide kerkelijke werker die, op gezag van het geloven in liefde, bùiten de universiteit snèller tot volledige bevoegdheid komt. De Reuver heeft zichzelf steeds overbodiger gemaakt nu hij een onderweg-kerk wil. De Reuver is wat laat met het overnemen van de leus uit de jaren-'60 van een 'volk-van-God-onderweg'. Waarom is het zogeheten Getuigenis in 1971 nodig geweest, nu er anno 2007 door De Reuver toch gekozen wordt voor de machten van universalisme en pluralisme? Wat bezielt hem om een verlichte ideologische macht stil te verheffen boven de werkelijkheid van eredienst en verbond? En hoe vaak heeft een neo-kohlbruggiaan zich reeds vergist wat dit aangaat? Dit brengt me op een ander punt van vertekening.
De Reuver bindt zich niet aan het organische bestaan van de calvinistische volkskerk, kweekt afstand tot de geloofseed, en kiest vervolgens uit wat waardevolle symbolen en confessies zijn. Ten onrechte typeert De Reuver de confessie keer op keer als voorraad, schat, erfgoed, doctrine, wat allemaal gezamenlijk het bezit van de wereldwijde christenheid uitmaakt. Deze typeringen miskennen het heilige karakter van de geloofseed. De Reuver geeft een verkeerde omschrijving van de belijdenis, omdat hij, in plaats van vast te houden dat de belijdenis onze eigen geloofseed is, de belijdenis tot iets externs maakt. Dit is een moderne, foute manier om zichzelf los te maken van land en kerk. Wij leggen geen eed af om ons met onze eed, en met vreemde eden te gaan bezig houden, maar wij zijn krachtens onze geloofsbelijdenis eenduidig verplicht recht te doen, en de dwaling te verwerpen in plaats van er voor te bemiddelen in een sfeer van ontmoeting.
Wie meent dat De Reuver een man is voor elk wat wils, vergist zich schromelijk en wordt teleurgesteld. De Reuver wil wel gedachten van verschillende mensen incorporeren, maar hij staat niet toe dat zijn eigen gedachten geïncorporeerd worden in de onveranderlijke, eenduidige leer der vaderlandse kerk. Zijn verborgen maatstaf is het dwangmatige eigentijds irenisme van het nieuwe christendom. Zijn irenisme is geen schuilplaats maar een dwanginrichting. Immers laat De Reuver zien dat hij horig is aan de tijdgeest en aan de mondiale pluralistische goden van deze verschrikkelijke eeuw. Door de theologie te verinnerlijken heeft De Reuver haar losgemaakt van het werkelijkheidschristendom. Vervolgens heeft hij een plurale context nodig om kunstmatige samenbinding te creëren bij gebrek aan klassieke publieke theologie. Door de theologie te verwaarlozen beschadigt hij de Nederlandse publieke zaak.
De Reuver lijkt de plurale context nodig te hebben om aan de Geest, onbelemmerd, de ruimte te geven. Daar wordt dan het spirituele Geesteswoord ingevoerd op een wijze zoals in de oude volkskerk ondenkbaar is, want daar bestaat wel degelijk polemiek, tucht, index, verwerping van dwalingen. Het waarschuwende element is door De Reuver veranderd in kritiek, maar kritiek is zonder gezag, terwijl de kerkelijke vermaning allerminst vrijblijvend is. Nu begrijpen wij waarom hij het oude kerkelijke gezag niet eert, immers vanuit een verlichte bedoeling. Ten onrechte worden wetenschap en vroomheid in dienst gesteld van de vreemde ideologische machten pluralisme en universalisme. Alsof er geen God, geen geloofseed en geen eredienst bestaat.
De Reuver tracht ons los te weken en mee te nemen op zijn irenische vleugels, naar grote hoogten om universele vergezichten te genieten, en meewarig neer te zien op dat kleine Nederland waar mensen nog provinciaals denken in de ogen van De Reuver. Daar in de provincie weten ze minder af van geloven in liefde, volgens De Reuver, die het betrachten van de waarheid verzwijgt. Wie zoals De Reuver, in dit tijdperk van groeiende spiritualiteit en religie droomt van een bloeiende universele kerk, die overschat zichzelf als hij zijn vaderlandse kerk als 'provinciaals' afdoet.
De geschetste schade door de verinnerlijking van de theologie gaat bij De Reuver gepaard met een veruiterlijking: nieuwe machten doemen op. Immers niemand kan van de liefde leven, dus elke ontwortelde spiritualist die zijn oude geloofseed breekt, roept een ideologische macht op in werkelijkheid; dit vanwege het negeren van de oude bestaande landswerkelijkheid. Elke spiritualist heeft een machtsconstructie nodig om onder te schuilen, zo verbeeldt hij zich. De Reuver kiest als een soort 'rijksbisschop' de zijde van de thans heersende revolutionaire gelijkheidsmacht. Het weerspreken van de tijdgeest is bij hem helaas passé.
De Reuver werkt mee aan het vrije krachtenspel in de kerk. Het kerkvolk is weerloos. De Reuver heeft de klassieke theologie niets meer te bieden. Op pagina 273v maakt De Reuver de wetenschap los van de theologie; dit doet hij mede op gezag van prof. G. van den Brink (Leiden). Bovendien krijgt de theologie een middenpositie toebedeeld tussen geloof en wetenschap. Het begrip “midden” is bij De Reuver een nietszeggend toverwoord waarmee hij alle “problemen” die er niet zijn, voorziet van een verkeerde oplossing. Immers is theologie de koningin van de wetenschappen. Maar als theologie géén wetenschap is, wàt is dan wèl wetenschap? Niets. Trouwens, wat is geloof dat niet primair kennis is? Een leeg fideïstisch gevoel. Enfin, Schleiermacher, de religie en het ongeloof zijn blijkbaar weer helemaal in beeld bij neo-kohlbruggianen en esoterische barthianen. De stap naar een verbinding met islam is daarom niet groot, zoals ook al duidelijk werd uit de eerdere uitlatingen van G. van den Brink.
Als de theologie geen genormeerde voortgang heeft, kan de theologie niet meer rekenen op bestaanserkenning. Ontwortelde christenen maken telkens een keuze tegen zichzelf, tegen de werkelijkheid, tegen de orde, tegen het leven, tegen het onveranderlijke geloof. Ten onrechte kiest De Reuver de plurale cultuur als context, en plaatst hij de theologie weerloos in dienst van de plurale en relativistische goden van deze verschrikkelijke eeuw. De Reuver onttrok ten onrechte de theologie aan het oude christendom en hij plaatste haar tijdens het afscheidscollege in dienst van de hedendaagse namaakmaatschappij. Hoe weinig 'waardenvrij' de wetenschap is, was bekend. Het geeft echter schrik om te ontdekken dat deze constatering allereerst de koningin der wetenschappen, de theologie, betreft.
Bronnen:
Christelijke spiritualiteit is universeel
Denker in nuances
Geen opmerkingen:
Een reactie posten