vrijdag 22 juni 2007

BIJ ENKELE LEERDIENSTEN

Tijdens de leerdiensten in Grafhorst ben ik gekomen tot het derde gedeelte van de twaalf geloofsartikelen die voor een christen nodig zijn. Het wil zeggen dat God er is. Maar ook het geloof is er. Wie een eed aflegt, staat in een verbond, vervolgens handelt hij volgens zijn eed, anders is hij trouweloos en meinedig. Het christelijke geloof is geen 'voorraad' om uit te putten, maar het is onze eigen eed, en die hebben wij te handha­ven, met de plicht om te verwerpen alles wat met uw geloof niet overeenkomt. Op dit punt is veel verwarring in deze tijd, omdat mensen een ideologische 'christus' construeren als nieuwe plurale macht waaraan zij het oude geloof onderwèrpen. Sommigen bejube­len de oude ge­loofsschatten der kerk dan nog, zij lijken ervan te genieten, maar zij handhaven die niet, erger nog: zij maken zichzelf als 'gelovend' indivi­du los van de oude gemeenschap der kerk, en onderwerpen zich aan de willekeu­rige macht van het moment. Moderne christenen geloven in eindeloos 'brainstormen', en geloven in de mechanische beheersing als 'oplossing' van buitenaf.

Je zult moderne christenen niet horen zeggen dat de Wet en getuigenis er al zijn. Hedendaagse christenen geloven in kunstmatige constructies, en daarom vallen zij snel ten prooi van nieuwe grootmachten van het moment, zoals de plurale wancultuur van thans. Zij stellen de 'oude geloofsschatten' zowel kerkelijk als 'wetenschappelijk' ten dienste van de plurale macht vanwaar cultuur en kerkendom, en keren zichzelf schaamteloos af van de organische geloofswerkelijkheid, van het leven, van het land en van de kerk van ons en onze vade­ren, en van het oude vaderland, waar onze ge­loofseed bij be­hoort door Gods gena­de. Laten wij niet half geloven in wat de aangepaste christenen ons opdissen, want de tijden zijn niet veranderd. Het oer­christendom is er onverminderd, God is er, en Hij geeft Zich­zelf. De aarde is des HEEREN, daarom is het leven goed. Wij mogen geen vrede hebben met zonde, verraad en verval. Onze plichten blijven op ons rusten, en wij dragen het kruis met vreug­de, als droevig zijnde en toch altijd blijde.

God is vlees geworden, de Heilige Geest verbond Zich aan de wereld. Als de volheid daarvan gevoeld wordt, dan gaat de disharmonie in de levensgemeenschap knagen. Het volle Woord van God bestaat uit al de beloften waar de gelovigen naar hijgen, dat zij vervuld mogen worden. In de beloften, dat is: in de Goddelijke Personen en in al hun werken, ligt Gods toezegging. Wie hierop ziet in het geloof die geniet de vreugde van al Gods geboden, en hij voelt gebrek.
Het geloof begint niet met een klein beetje, maar met de Goddelijke overvloed. Terwijl wij midden in de dood liggen, worden wij heengeleid naar de Heere en Zijn welda­den. God heft de hoofden van Zijn volk omhoog, opdat zij Hem zien, en het leven en de volheid ervan. Uit het zien hiervan volgt kennis van het heil, de vergeving en de verlos­sing door Christus. Wie het gezonde, genormeerde volksleven liefheeft, gaat de geheiligde volksvergadering zoeken waar je de gewenste leiding van de Heilige Geest vindt. Uit het onder­zoek van Gods Woord vloeit allerlei zegen voort. De Geest leidt ons uit de wanorde terug naar de onveran­der­lijke orde. Daar moet het Offer voor gebracht worden, zo wordt Christus dierbaarder. Wanneer de Heili­ge Geest ons de ogen opent, wordt ons hart gericht op de dingen die ons vernieuwen, gewillig maken, vormen, door­gronden, bewerken, vermanen, vertroos­ten en bewaren bij de waarheid in Christus.

Bij de behandeling van Zondag 20 uit de Heidel­bergse Cate­chis­mus dach­ten we na over: 'De Heilige Geest': 1. Zijn Persoon (Hij is God); 2. Zijn werk (is samengevat: troosten); 3. onze heiligmaking (volharding). Op 10 juni stonden we stil bij Zondag 21, waar­bij de puntenindeling alsvolgt verliep: 'De heilige alge­mene kerk': 1. de vergadering; de omgang; 3. de ge­zondma­king. Het ging er om hoe Christus Zijn gemeente vergadert, en hoe de Heere met Zijn volk omgaat, ook over hoe wij met elkaar in organisch verband staan, en tenslot­te dat het lichaam van Christus wordt gezond gemaakt door de verge­ving van zonden ten einde toe. Ook van de heilig­making en van de heerlijkmaking ontvangt God de eer. Het laatste traject zet hiermee in, en in het geloof wordt de geloofs­werkelijkheid over de tijden heen omhelsd, gekend en beleden. Zijn wij uit God geboren, of zonderen wij ons af van de Heere en van degenen die van Hem zijn? Geloven wij direct en zonder uitvluchten, of is de wortel van onze wanorde dat wij niet geloven? Er moet geloofd worden, en dat is concreet (zie Hebreeën 11), anders verzanden mensen in een geloofs­droom. Van dit laatste is onze gevaarlijke tijd vol.

Het bijwonen van de eredienst is geen vrijbrief voor verkeerd gedrag, dat mag duidelijk zijn, maar hieruit mag niemand -anderzijds- de verkeer­de gevolg­trekking maken dat wangedrag een ver­gunning is voor het verzuimen van de eredienst! Dat is immers ongerijmd.
Er bestaat ook nog een andere ongerijmdheid. Wanneer mensen goede, geoor­loofde dingen aan anderen verbieden, geven zij aanleiding om het echte kwaad over het hoofd te zien in het leven. Hoe komt dat? Puur omdat het verschil tussen goed en kwaad niet wordt geëer­biedigd en aangehou­den. Goed is goed en kwaad is kwaad, en dat blijft zo. Het mag niet voorkomen dat we het recht verdraaien met drogredenen om het goede op aarde te verbieden. Wan­neer het absolute niet in tel is, dreigt het gevaar van eigen­willigheid. Hierdoor wordt verwarring en boze wandel niet bestreden maar juist bevorderd. De waar­heid is toch eenvoudig dit: er is goed en er is kwaad. Het kwade moet door het goede over­won­nen worden. Wie echter het goede kwaad noemt omdat hij het goede niet vertrouwt, toont zich eigenwillig en ongelovig. Wie gelooft dat het goede kwaad kan worden, is geneigd om het goede en geoorloofde op voorhand te verbieden. Wie het goede verbiedt, ver­gist zich, doch handelt tegen God, tegen het ver­bond en tegen het leven zelf. Zouden wij het leven gaan haten omdat er in het leven onzinnigheden, zonde en verval te vinden is? Wie het goede tegen­staat krijgt te laat in de gaten dat het kwade intussen bleef doorgroeien. Hierdoor wordt het volk bedreigd en aangetast in zijn eenvoud, zekerheid en onge­compli­ceerd­heid. Het Goddelijke bevel blijft zeker staan: Tot de wet en tot de getui­genis. En dat nie­mand zichzelf verleide met schone drogredenen.

Ds. H. Oussoren


Geen opmerkingen: