dinsdag 21 februari 2006

BLAFFENDE HONDEN

Voor mij op het bureau ligt een recensie in het Nederlands Dagblad - 21-10-2005, p. 11 - van een geschiedenis van de Vrije Universiteit. Enkele bijpassende foto's van eind jaren-'60 spreken boekdelen dunkt me. Links staat een student met opgestroopte mouwen, beide handen in de zij, en met de blik op oneindig. Hij heeft drie microfoons voor zich. En op de andere foto staat een man achter een microfoon met een opschrijfboekje in de handen, zijn blik op de zaal gericht.

Beide foto's zouden gemaakt zijn rond 1968. Beide mensen zijn mij geheel onbekend, maar beide types staan me zeer levendig voor ogen vanuit de jaren dat ik de HBS-opleiding volgde, in diezelfde jaren waarin de werkelijkheid werd afgeschaft. De gestalten lijken verschillende tijden te vertegenwoordigen, wat er van hun uitgaat is zo tegengesteld. Ik doe een poging om beide figuren te omschrijven, tot spreken te brengen. Van beide foto's gaat dunkt me een sprake uit. De brutale, autoritaire gestalte van de jongeman staat tegenover de bescheiden doch vaderlijke figuur die het woord voert als drager van de orde en als vader in de samenleving. De progressieve jongeman staat tegenover de orde, wie het niet met hem eens is die verliest alle recht van spreken.

Te laat wakker

Eerst iets over de vaderfiguur. Zijn foto zou dunkt me het opschrift kunnen dragen van: "te laat wakker". Volgens het onderschrift is de man een donateur die vermoedelijk bezwaren heeft tegen een verkeerde koers van de VU. Beseft hij dat hij te laat is? Hij staat op de foto volstrekt weerloos, de kracht die hij uitdraagt is gebaseerd op overtuiging, en nog meer op verwondering. De dingen die hij zeggen wil, hebben voor hem volkomen zekerheid, hij doet geen moeite om met kracht te spreken, dat kan hij niet eens, bovendien zijn de dingen heilig. Dit wekt eerbied bij hem. Doch dit besef maakt hem niet lam, want hij zoekt contact. De grootheid van God staat hem voor ogen. Temidden van de grote zorgen die zijn hart vervullen is er grote vrede, of een stil verlangen. Hoewel er misschien nauwelijks naar hem geluisterd wordt, is hij niet eenzaam.

Blaffen tegen de maan

Vervolgens neem ik de langharige student voor me. Zijn foto zou ik het opschrift willen geven: "blaffen tegen de maan." Hij kent geen verlangen, maar hij heeft eisen. Hij staat daar, een kind nog, hoewel zijn baard al flink gegroeid is. Volgens het bijschrift is hij een progressieve student uit 1969. Voor de microfoon ontlaadt hij waarschijnlijk een protest, een eis van inspraak wordt de zaal ingeslingerd. Het was de tijd waarin de roep om inspraak dreigend opklonk, het gezag werd omver geworpen. Dialoog, gelijkheid en democratisering waren de opdringerige leuzen. Niets is hem heilig behalve zijn eigen naïviteit. Hij staat er als contactloze leider van een studentenproletariaat op weg naar de heilsstaat. Ik zie het allemaal op de foto terug, de onvolwassen autoritaire houding, de arrogante gestalte ontdaan van alle glans. Hij vrààgt het woord niet, maar hij néémt het, militant, afstandelijk en totalitair.

Heel de universitaire samenleving moet de boot naar het progressieve Utopia halen, en gelukkig sta ik hier om u voor te houden wat u als mensen van deze tijd allang weten moest, namelijk dat u rechten hebt. Hoewel hij in de zaal misschien een overweldigende medestand heeft, staat hij er toch eenzaam, zonder God en zonder naaste. Hij behoeft zich niet te verantwoorden voor God en mensen, meent hij, want de neomarxistische filosofie regeert hem. Dit steunt hem om het bestaande liefdevolle vaderlijke gezag voor autoritair uit te maken. Ieder leeft voor zich, maar allen samen zijn zij wel onderworpen aan nieuwe partijdictatuur die wetten breekt en wetten maakt. En in het heden rest hem geen andere taak dan om de oude orde als puin weg te ruimen. In zijn dromen schreeuwt hij van angst en woede, zoals een hond blaft tegen de maan. De weg naar Utopia betreedt hij vol ongeloof, maar hij houdt zich op de been door rancune, woede, wraaklust en weerzin tegen de onveranderlijke, voorgegeven orde waarvan hij afscheid wil nemen of genomen heeft. Dat hij een machtswellusteling is, dringt nog niet tot hem door.

Terugblik

In die ontzettende tijd rond 1968 sloeg allerlei wanorde ineens toe. Op universiteiten en scholen, in bedrijven en organisaties ondervond men dit aan den lijve. Inspraakeisen, losheid, dialoog, roep om dansavonden, afval van het geloof, ontkenning van hemel en hel kwam op, popmuziek raakte massaal in zwang, de geesten raakten op drift. Opeens gooiden leerlingen op school het meegebrachte brood op de vloer van de garderobe, om vervolgens patat te gaan eten. Ik herinner mij de langdurige ravage nog goed.

Een drugsverslaafde klasgenoot weigerde boekhoudlessen te volgen, want volgens hem moest het marxistische systeem ingevoerd worden. Docenten hadden geen weerwoord, wel gingen docenten voorop om God in twijfel te trekken en om hel en hemel als ouderwetse begrippen af te doen. De hel zou niets anders zijn dan een eenzame rots in de oceaan. Bij sommigen leefde heftige weerzin tegen het genadeleven en de godzaligheid. God de Vader en God de Heilige Geest werden naar de achtergrond verschoven. Men trachtte met behulp van het evangelie het leven te ontwrichten, met de Bergrede in de hand gingen zij de bestaande orde te lijf.

In diezelfde tijd riep een gereformeerde ouderling in een gemeentevergadering in mijn dorp dat voor hem het oude testament niet belangrijk was. Een autoritaire discussiegeest kwam op, men grondde door middel van maatschappijvernieuwing een sterke machtsstaat die het volk beteugelt. Dapperheid en zelfverdediging werden tot ondeugden verklaard. Oude spontaniteit moest worden ingeruild voor slordigheid en naïviteit. Het recht om te discrimineren werd in die tijd afgeschaft. De natuurlijke orde werd belachelijk gemaakt, wie er trouw aan bleef werd gecriminaliseerd, want hij frustreerde het ongebreidelde geloof in liefde, gelijkheid, maakbaarheid en vooruitgang.

Nederland geloofde de leugen massaal, al bleven sommigen ook twijfelen of hun leven juist is. Ook in die tijd werkte de Heere door Zijn getuigenis in gewetens en harten. Uit gesprekken met verwereldlijkte leeftijdgenoten bleek wel eens hoe zwak en ongelukkig zij zich voelden. We hebben eens meer dan een uur met elkaar gesproken over de zekerheid der zaligheid. Dat er zekerheid bestaat leek mijn klasgenoten onmogelijk, zij geloofden in de onzekerheid zoals dat verwoord werd in het liedje “O when the saints go marching in (…)”, dat de hele dag gezongen werd door sommigen. Men “kickte” op dat nietszeggende liedje waarin de “vrije wil” wordt gedreven.

Vooruitzicht?

En nu, na 37 jaar moeten we opmerken dat er op z'n minst iets grondig vernield is, wie de oude wereld nog niet kent beseft dat niet. Het gelijkheidsdenken is leidinggevend geworden. Nederland handelt vals tegen het verbond, en men vergeet het werk van God in ons land dat onze voorouders door de Unie van Utrecht met zoveel ernst bevestigd hebben. De antidiscriminatie, de dialoog, het respect, de emancipatie, het relativisme, de keuzekerk, het cynisme en de aangeleerde twijfel hebben de geesten bedwelmd. Mensen worden over de hele linie verleid om los te komen van de orde. Het gevolg is evenwel verduistering en verveling, omdat het zicht ontbreekt op God, op de kerk, op de samenleving, op de orde, op de traditie, op de boventijdelijke wetten, op het heilige en onfeilbare Woord van God.

Het van God getuigende leven staat tegenover de schreeuwerige, opdringerige, tirannieke schijnwerkelijkheid. Nederland moet niet denken dat er te overleven valt door marginaal mee te denken in de waan van de dag. Want de waan valt niet bij te sturen. Een tijd waarin de fundamenten worden omvergestoten roept de vraag op wat de rechtvaardige heeft bedreven. Waarin struikelde hij uit zwakheid? De Heere ziet evenwel op de oprechte, maar Hij haat de tirannieke goddeloze.

Geen opmerkingen: