vrijdag 29 september 2006

ENKELE GEDACHTEN OVER DE TWEEDE TAFEL DER WET

Bij de catechismuszondagen over de Wet komt de betekenis van de Wet telkens aan de orde. Hiervan geldt: Uw gebod is zeer wijd. Maar het komt dunkt me in hoofdzaak hier op neer: Wie deel heeft gekregen aan Christus en aan de genade, die krijgt liefde tot God en tot Zijn volk. Deze liefde staat in de Wet beschreven. Eerst komt de liefde tot God, dan die tot Zijn volk. De Wet laat zien wat God toekomt, maar de Wet vermeldt ook wat er niet mag worden ontnomen van de naaste die zich samen met ons gesteld ziet op het heilsterrein dat God door Zijn Wet ommuurd houdt.

De Wet gebiedt dat de dingen op hun plaats blijven. Wat God toekomt moet geëerbiedigd blijven, wij moeten Hem het Zijne toekennen. God wil dat wij respecteren wat van Hem is. De dingen Gods moeten op hun plaats gelaten worden. Wij moeten er met onze vingers van afblijven. Daartoe is nodig dat onze ogen geopend zijn, dan gaan wij de dingen op hun plaats zien. De mens moet aan banden gelegd worden, dit is de strekking van elk gebod als uitdrukking van de nieuwe gehoorzaamheid door het geloof in Christus. Als wij zien hoe Christus het gebod heeft vervuld, dan komt er een geest van vreugde over de schuldige; het verbrijzelde hart wordt verheugd. Waar geen recht meer is, gééft God recht.

Zoals de eerste tafel aangeeft wat er aan God toekomt, zo vermeldt de tweede tafel hoe wij tegenover Gods volk moeten staan. De naaste is degene die aan dezelfde banden gebonden is. die dezelfde God dient. God verbiedt het om Zijn volk te ontwrichten en hun plaats af te breken. Er zijn allerlei levensverbanden, de geboden gelden voor elk verband dat door God geschapen is. Door Hem wordt ons bevolen hoe wij ons hebben te gedragen in menselijk verband, in huwelijk en gezin, in werkverband, enz. Met gebodsverachting van de tweede tafel zondigen wij tegen Gods verbond, het kwade is niet alleen maar iets dat indruist tegen menselijke belangen, maar het doet inbreuk op de Goddelijke orde. De geboden geven aan dat de voorgegeven werkelijkheid allerlei verbanden kent waarin we staan. Deze levensverbanden worden door de geboden omschreven en beschermd, ja, door Gods bevelen ontvangen wij het leven in deze verbanden. Daarom is gebodsovertreding ook een schending van het verbond. Wij moeten echter terug naar God. God werkt op het verlies aan, om ons een grote buit te doen vinden: Zijn inzettingen.

Aan de hand van andere Schriftgedeelten, zoals het eerste gedeelte van het Spreukenboek, zien wij dat de Wet het onderwijs is voor de jongeling. Dit betreft zowel een jong volk in opkomst (Israël bij Sinaï, dus mensen van alle leeftijden), maar het raakt ook jonge mensen die deze eerste beginselen moeten leren. Het inzicht rijst dat er in de tweede tafel der Wet een opbouw naar leeftijd zit. De volgorde binnen de tweede tafel zegt iets over onze levensloop. Het jonge kind zal vader en moeder eren, de jongeling zal de naaste eren, hem niet uit de weg ruimen, ook de vrouw van zijn naaste niet onteren, geen mens stelen, niet de eer en goede naam van zijn concurrent bekladden, en geen poging doen om de verworvenheden van zijn naaste aan zich te trekken, omdat die in onze ogen iets méér bereikt heeft dan wij. Ik denk dat het niet zonder betekenis is dat deze duidelijke volgorde in de tweede tafel aanwezig is. Me dunkt dat er ook in het onderwijs van Spreuken een zekere orde aanwezig is.

De geboden behoren bij de oefening tot godzaligheid. De rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, God volvoert ook anno 2006 in de gelovigen Zijn raad door hen bij Christus' gehoorzaamheid te houden. Juist op de praktische terreinen doemen zoveel bange vragen op. Kom ik teleurgesteld uit? Doe ik verkeerd? Neem ik de juiste beslissing? Ben ik jaloers? Doe ik onrecht? Kom ik tekort? Loop ik gevaar? Word ik bedrogen? Misgun ik mijn naaste die samen met mij de HEERE dient? Wie garandeert me dit en dat? enz. Moeilijke, onmogelijke zaken! Wat kan er dan geantwoord? In alle gevallen is het antwoord vanuit de Wet dit: Gòd is er, en Hij ondersteunt allen die vallen, God staat achter u met Zijn geboden, waarmee Hij u bewaart en redt van de dood. Hebt u de Wet zo mogen zien? Nu lééft u er uit. De Heidelbergse Catechismus geeft met dit onderwijs aan: We zijn in de chaos geweest, en we zijn bezig om er uit te komen. Wie gered is, die wordt vervolgens gedurig bekeerd. Wie door genade een christen is geworden, die zal daarna een christen worden. Dit is de oefening tot godzaligheid ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus. Hier staat de Wet niet buiten, maar zij behoort er juist bij zoals een hek langs de weg bij de weg behoort. De Wet ommuurt, steunt en bemoedigt de aangevochtenen in dit moeilijke leven.

Nu zou ik vervolgens met u kunnen nadenken over elk gebod afzonderlijk, maar dat is nu niet nodig, want het komt van zondag tot zondag tot ons. Wie al zijn voorgewende gehoorzaamheid in het licht van Gods geboden verliest en prijsgeeft, die heeft de geboden juist als een hemelse schat die niet vergaat. Er komt iets van nieuwe gehoorzaamheid openbaar in alle godzaligheid. Hoewel men hier zevenmaal valt wordt door Wet en Evangelie de begeerte van het hart aangewakkerd om in deze gehoorzaamheid te mogen toenemen. God verklaart het heilsgeheim nader dat Hij ons doet gaan in diepe afhankelijkheid, in ruime sporen. Let op het hek van de Wet langs de weg van het heil!

Geen opmerkingen: