zaterdag 29 januari 2005

ENKELE GEDACHTEN OVER WERKGEVERS EN WERKNEMERS

In Efeze 6 vers 5 tot en met 9 gaat het over de wederzijdse plichten van heren en dienstknechten. Deze wederzijdse plichten worden door Paulus niet alleen vermeld om daarmee een betere relatie tussen de heren en dienstknechten te bewerkstelligen of om tot een vruchtbaardere samenwerking te komen, maar om allereerst daardoor de Heere te dienen, en dus heeft het ons alles te zeggen. Net als de vorige keren hebben we dit schriftgedeelte aan de hand van een inleiding van de dominee en een aantal vragen behandeld. Mede door de omvang van het onderwerp en de tijd zijn we de vorige keer niet verder gekomen dan een verklaring van hoe het zou moeten zijn. Dit betekent niet, dat wanneer de situatie waarin heren en knechten zich bevinden anders is, er geen lering voor ons uit te trekken is.

Bij het naar huis gaan zei ik tegen de dominee, dat wij over dit onderwerp waarschijnlijk nog wel een avond zouden kunnen praten als we het nader zouden toepassen op de praktijk van alledag. Als antwoord kreeg ik: “Jazeker, misschien kun jij daar eens een inleiding over schrijven”.

Deze inleiding heeft niet als doel om overal oplossingen (zo die er al zijn) voor aan te dragen, maar meer om een aantal vragen en opmerkingen te plaatsen die ontstaan wanneer deze tekst wordt toegepast op de huidige relatie tussen werkgever en werknemer. Ik zal deze inleiding beginnen met een korte samenvatting van de vorige keer, zodat de mensen die er toen niet waren, ook weten wat er besproken is. Vervolgens wil ik iets zeggen over de verhouding tussen heren en knechten lees: werkgevers en werknemers. Tot slot zal ik proberen aan te geven welke vragen we tegen kunnen komen als we onze plicht als werknemer en werkgever, toetsen aan de tekst.

Omdat onder ons meer werknemers dan werkgevers zijn, zullen de werknemers wat meer aan bod komen dan de werkgevers. Dit zeg ik voor het geval iemand mocht denken, dat ik hier een pleidooi voor werkgevers sta te houden. Dat zal ik proberen niet te doen al denk ik wel, dat we in het licht van de tekst in een omgekeerde wereld leven; de dienstknechten zijn heren en de heren zijn dienstknechten. Maar daarover later meer.

Allereerst een samenvatting van de vorige keer. De tekst is evenals andere keren besproken aan de hand van een aantal vragen die ik u zal noemen:

1. Hoe blijkt de Goddelijke orde aanwezig te zijn in het leven van dienstknechten en heren?

2. Wat zijn de kernpunten in de onderlinge verhoudingen van heren en knechten?

3. Wat is het voorrecht van een knecht? Met welke moeiten heeft een knecht te kampen?

4. Wat is het voorrecht van een heer? Met welke moeiten heeft een heer te kampen?

5. Wat betekent het voor een christen in zijn leven een knecht of een heer te zijn? Wat is er tot bevordering van het geloof in te vinden? En wat kan tot afbreuk leiden?

Bij de behandeling van deze vragen kwamen o.a. de volgende zaken aan de orde: Kenmerkend voor de Goddelijke orde in het leven van dienstknechten en heren is de onderwerping aan God en aan Zijn geboden. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar als we dit toepassen op ons dagelijks werk en op onze verhouding werkgever/werknemer dan betekent dit nogal wat. Ik kom hier later nog op terug. Kernpunten in deze verhouding zijn de liefde om Gods geboden te doen en de onderlinge liefde tot elkaar.
Het voorrecht van een knecht is dat hij wanneer hij zijn werk doet in onderwerping aan de Heere, ook iets goeds van de Heere ontvangen zal. Ook is hij door zijn dienen in eenvoudigheid een prediker van Christus, die in het midden van de wereld was als Een Die diende.

De moeiten van een knecht zijn, dat hij geen vrije is en dus niet zijn eigen zin en wil kan doen wat ieder mens in het diepst van zijn hart toch liever wel doet. Tevens zal het voor een godvrezende knecht een moeite zijn wanneer hij een harde of goddeloze heer heeft, die hij toch in overeenstemming met Gods Woord wil dienen.
Het voorrecht van een heer is dat hij wel zijn eigen zin kan doen met betrekking tot allerlei beslissingen of andere zaken in zijn bedrijf, maar als het gaat om de verhouding tussen hem en zijn dienstknechten, kan ook hij niet zijn eigen wil volgen maar zal daarvoor verantwoording aan God hebben af te leggen. Tevens is de heer een prediker van Christus in Zijn hoogheid en majesteit.

De moeiten die een heer tegen kan komen zijn, dat hij geen godvrezende knechten heeft, dat hij te hard is voor zijn knechten of dat de knechten door hem teveel worden bedreigd. Ook zal een heer vaak bekritiseerd worden door zijn knechten.
Een ander belangrijk aspect wat genoemd werd was de opdracht die zowel de heren als de knechten hebben. Het is ook vanuit de Bijbel niet zo dat de knechten alleen maar plichten hebben en de heren alleen maar rechten. Paulus geeft beiden een duidelijke opdracht. De knechten moet dienen in eenvoudigheid, maar de heer moet evengoed voor zijn knechten zorgen, wetende dat er een God is in de hemel die alzo met hem doet.

Nu iets over de verhouding tussen heren en knechten of werkgevers en werknemers. De vorige keer waren we al tot de conclusie gekomen dat de situatie waarin heren en knechten leefden, anders is dan de situatie waar wij ons in bevinden. Vaak woonden de knechten bij hun heer, hadden er een kamertje of woonden in een huis kort in de buurt. De heer voelde zich verantwoordelijk voor de knecht maar ook voor het gezin van de knecht. Het was niet zo dat de knecht om 8 uur kwam en om 5 uur weer vertrok. Heer en knecht leefden veel meer met elkaar dan in onze tijd. Kortom: het dagelijks leven van een knecht was verweven met zijn werk, of misschien nog korter het leven was werken. Ik zou me wel kunnen voorstellen dat de doelstellingen die zowel heer als de dienstknecht voor ogen hadden, meer parallel liepen aan elkaar dan in onze tijd.

Daarnaast lezen we in de Bijbel dat knechten vaak met geld gekocht werden, zodat ze niet uit eigen vrije wil voor een heer gekozen hadden. Ze waren dus maar afhankelijk van de heer die hen kocht.

In eerste instantie dacht ik: er is haast geen vergelijking te maken tussen de situatie van toen en nu. Wij hebben wel een vrije keus, als het ons bij de ene werkgever niet bevalt, gaan we naar de ander. De enige beperking die wij daarin zo’n beetje hebben is de positie van de arbeidsmarkt. We hebben het in de achterliggende jaren kunnen zien, hoe er in sommige beroepsgroepen krapte ontstond, hoeveel mensen er niet van baan veranderd zijn om het feit dat ze zich konden verbeteren door dichter bij huis te komen werken, betere arbeidsvoorwaarden kregen en noem maar op. Ik wil hier alleen maar mee aangeven, dat die vrijheid bij veel dienstknechten niet aanwezig was, en dat de verbondenheid van werknemers met hun werkgever veel kleiner is.

Toch is er wel degelijk een overeenkomst tussen de tijd van toen en nu. Die overeenkomst vinden wij in de tekst die we behandeld hebben, namelijk, in de opdracht die zowel heren als knechten gekregen hebben. Vorige keer merkte iemand terecht op dat tegenwoordig alle onderlinge afspraken geregeld en vastgelegd moeten worden in CAO´s. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het vertrouwen wat werkgever en werknemer in elkaar hebben. Abraham had zoveel vertrouwen in zijn knecht Eliëzer dat hij hem op pad stuurde om een vrouw voor Izak te zoeken. Maar Abraham vertrouwde niet op Eliëzer maar op God, Die er voor zou zorgen dat Izak een goede huisvrouw zou krijgen, wat uit de verdere geschiedenis ook blijkt.

Verder is het zo dat de belangen van werkgevers en werknemers niet altijd in overeenstemming zijn met elkaar, wat wel blijkt uit de ellenlange CAO-onderhandelingen die er gevoerd moeten worden. Ieder heeft zijn eigen belang en vaak is het gemeenschappelijke ondernemingsbelang ver te zoeken. Blijkbaar hebben de mensen er zoveel geld voor over, dat bonden er van kunnen bestaan om de geschillen die er zijn tussen werkgever en werknemer op te lossen en vast te leggen en als dit niet gaat langs de weg van overleg, dan gooien we de boel plat en dwingen zodoende de heren om de wensen van de knechten geheel of gedeeltelijk in te willigen. Let wel, ik wil hier niet mee zeggen, dat alleen werknemers hiervan de schuldigen zijn, hoewel ik wel van mening ben dat de middelen van staken, stiptheidsacties, demonstraties en wat al niet meer verre van christelijk zijn.

Daarnaast doet ook onze overheid nog eens een duit in het zakje, door regels uit vaardigen die vaak meer in het voordeel van de werknemer zijn dan van de werkgever. Want, echt er is heel veel geregeld als het gaat om de rechten en plichten van werkgevers en werknemers. Ik denk dat het zgn. arbeidsrecht uit een paar heel dikke pillen bestaat. Vandaar dan ook mijn opmerking in het begin over de heren die knechten zijn en de knechten die heren zijn.

Een vraag die dan ook bij ons opkomt is, kunnen christenen lid zijn van vakbonden die dergelijke middelen gebruiken. Mogen wij het recht in eigen hand nemen als de werkgever in onze ogen zijn opdracht uit Efeze 6 niet nakomt. Met andere woorden: het feit dat de heren hun opdracht niet na komen, geeft dat ook ons het recht om onze opdracht of roeping niet te vervullen? In 1 Petrus 2 lezen we: “Gij dienstknechten zijt u heren in alles onderdanig ook de harden”. Een uitlegger schrijft hierover: “Het zondig wangedrag van een der partijen rechtvaardigt niet een zondig gedrag van de andere partij; de dienstknecht is gehouden aan zijn plicht, ofschoon de meester zondig hard en veeleisend is”. Dat wil echter niet zeggen dat de dienstknechten hun heer nooit mogen aanspreken op wat hij doet. Dezelfde uitlegger zegt hierover het volgende: “Wij moeten hier niet uit opmaken, dat de dienstknechten hun heren moeten dienen zonder enige beperking; maar altijd onder voorbehoud van Gods rechten, waarop geen inbreuk mag worden gemaakt, maar dan moeten dienstknechten dat doen op goede gronden. Goede en wijze meesters zullen bereid zijn te luisteren naar hun dienstknechten en hun recht te doen. Maar een ontijdig antwoord, of een woord op ongepaste wijze of aanmatigend en brutaal zijn, wanneer de zaak geen verontschuldiging toelaat, toont gebrek aan nederigheid en zachtheid welke voor de stand van de dienstknecht geëist worden. Getrouwe dienstknechten mogen hun lot aan God toevertrouwen, wanneer zij hun plicht in Zijn vreze vervullen. Ofschoon de aardse meester hem moge verwaarlozen en misbruiken, in plaats van hem te belonen zal hij zeker beloond worden door de Heere Christus”.

Natuurlijk hebben ook de heren hun verplichtingen: “En gij heren doet! doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet, dat ook uw eigen Heere in de hemelen is en dat geen aanneming des persoons bij Hem is”. Eigenlijk staat hier, wat gij van uw dienstknechten verwacht doe gij zelf insgelijks. Zij mogen echter niet door hun dienstknechten ter verantwoording worden geroepen, maar zullen door de Heere worden geoordeeld.

Tot slot nog een paar vragen en opmerkingen die we tegen kunnen komen als we het antwoord op vraag 1 toepassen op de dagelijkse praktijk. Het antwoord was: kenmerkend voor de Goddelijke orde in het leven van dienstknechten en heren is de onderwerping aan God en aan Zijn geboden. Hiervoor hebben wij gezien dat een belangrijk verschil tussen de dienstknechten van toen en de werknemers van nu de vrijheid is die wij hebben betreffende de keuze van ons beroep en de keuze van onze werkgever.

Die vrijheid schept echter ook verplichtingen namelijk: Welk beroep kiezen wij? Welke werkgever kiezen wij? Kunnen wij zonder zelf zondag’s te werken, werken bij een bedrijf die andere werknemers zondags wel laat werken? Kunnen we als werknemer lid zijn van een ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging of medezeggenschapsraad?

Ook werkgevers zullen vragen tegenkomen als: Welke producten bieden wij aan? Welke mensen nemen wij aan? Zijn we zelf op de Christelijke feestdagen vrij en werkt ons bedrijf door? Wat gebeurt er in onze kantine’s? Welke muziek tolereren we? Installeren we wel of geen ondernemingsraad?

Dit zijn zo maar een aantal gevallen, waar we over na kunnen denken.

Tot slot wil ik nog opmerken, dat ik mij bij het opstellen van deze inleiding heb laten leiden door de opdracht, die ons in Efeze 6, maar ook op andere plaatsen in het Nieuwe Testament gegeven wordt. Daarbij viel mij op dat Paulus deze vermaningen aan de verschillende gemeenten gegeven heeft en dat hij dan steeds spreekt over de plichten die dienstknechten hebben ten opzichte van hun heren, niet over hun rechten; wel weer over de beloning die zij daar eens voor zullen ontvangen. Ik denk dat ook dat nog wel iets is waar we over na kunnen denken.

Als laatste merk ik op, dat ons denken al zo beïnvloed is door het denken van deze tijd, dat wij niet in staat zijn in termen van de Bijbel te denken.

Geen opmerkingen: